Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4149

Datum uitspraak2007-09-11
Datum gepubliceerd2007-09-25
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers159014
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Allereerst moet worden beoordeeld of eiser kan worden ontvangen in zijn vorderingen in dit kort geding. Ingevolge vaste rechtspraak dient een eisende partij in een kort geding niet-ontvankelijk verklaard te worden, wanneer er met betrekking tot het onderwerp van dit kort geding een met voldoende waarborgen omklede administratieve rechtsgang openstaat of open heeft gestaan tegen een door een overheid(sorgaan) genomen besluit.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK ARNHEM Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 159014 / KG ZA 07-475 Vonnis in kort geding van 11 september 2007 in de zaak van [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, procureur en advocaat mr. D. van Alst te Nijmegen, tegen de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE NIJMEGEN, gevestigd te Nijmegen, gedaagde, gemachtigde mr. V.Y. Andree te Nijmegen. Partijen zullen hierna [eiser] en de gemeente genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding - de mondelinge behandeling - de pleitnota van [eiser] - de pleitnota van de gemeente. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. Bij besluit van 8 mei 2006 heeft de gemeente het recht op bijstandsuitkering van [eiser] opgeschort per 1 mei 2006. Bij besluit van 30 mei 2006 heeft de gemeente de bijstandsuitkering van [eiser] per 1 mei 2006 beëindigd. 2.2. Bij besluit van 29 augustus 2006 heeft de gemeente het hiertegen door [eiser] ingediende bezwaar ongegrond verklaard en de eerder genoemde besluiten gehandhaafd. 2.3. Bij uitspraak van 20 april 2007 heeft deze rechtbank (sector bestuursrecht) het beroep van [eiser] tegen voornoemd besluit van 29 augustus 2006 van de gemeente gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het bezwaar van [eiser] tegen het opschortingsbesluit van 8 mei 2006 niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de uitspraak van 20 april 2007 daarvoor in de plaats treedt en - tot slot - het besluit van 30 mei 2006 tot beëindiging van de uitkering herroepen. De gemeente heeft geen hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. 2.4. Onder verwijzing naar de bovengenoemde uitspraak heeft [eiser] eind mei 2007 de gemeente verzocht om met terugwerkende kracht, namelijk vanaf 1 mei 2006, tot uitbetaling van zijn uitkering over te gaan. 2.5. De gemeente heeft hierop bij brief van 6 augustus 2007 als volgt gereageerd: “Op 21-05-2007 vroeg u om uitbetaling van uw uitkering vanaf 01-05-2006 als gevolg van een rechterlijke uitspraak. Wij hebben besloten uw verzoek af te wijzen. De reden voor deze afwijzing is dat uit ons onderzoek is gebleken dat u niet woont op het adres dat u aan ons heeft opgegeven. U heeft hiermee niet voldaan aan de informatieplicht die verbonden is aan de uitkering (artikel 17 Wwb). Hierdoor kunnen wij niet beoordelen of u recht heeft op een uitkering. Er is verder niet gebleken dat er sprake is van zodanige dringende redenen dat wij van deze algemene regel kunnen afwijken.” Onderaan deze brief heeft de gemeente [eiser] gewezen op de mogelijkheid van bezwaar tegen dit besluit binnen zes weken na de dag van bekendmaking daarvan. 3. Het geschil 3.1. [eiser] vordert samengevat - de gemeente, op straffe van een dwangsom, te veroordelen om hem een deugdelijke specificatie te verstrekken van de bedragen die hij op grond van de Wet werk en bijstand (hierna: Wwb) had behoren te ontvangen over de periode van 1 mei 2006 tot heden, alsook om de gemeente te veroordelen het op grond van deze specificatie verschuldigde totaalbedrag aan hem te betalen. Hij vordert daarnaast betaling door de gemeente van € 1.326,00, de proceskosten die de gemeente aan hem moest vergoeden op grond van de hierboven genoemde uitspraak van de rechtbank van 20 april 2007. 3.2. [eiser] legt daaraan het volgende ten grondslag. Als gevolg van de hierboven genoemde uitspraak van de rechtbank Arnhem is zijn recht op uitkering herleefd. De weigering van de gemeente om uit te betalen, zoals weergegeven in de brief van 6 augustus 2007, is een weigering om een feitelijke handeling te verrichten. Daartegen staat geen administratieve rechtsgang open. De civielrechtelijke onrechtmatigheid van het handelen van de gemeente staat, gezien de voornoemde uitspraak en in het licht het arrest HR 26 september 1986, AB 1987, 70 (Hoffman – La Roche), vast en de schuld van de gemeente is in beginsel gegeven. [eiser] heeft ten gevolge hiervan schade geleden en lijdt nog schade, tenminste gelijk te stellen aan het totaalbedrag dat hij bij het uitblijven van het beëindigingsbesluit aan uitkering zou hebben ontvangen over de periode van 1 mei 2006 tot heden. De gemeente kan niet, vooruitlopend op een nieuw besluit (hoe dat ook gaat luiden), tot opschorting van de bestaande betalingsverplichting overgaan. Van [eiser] kan niet worden verwacht dat hij verstoken blijft van de uitkering waarop hij op grond van de uitspraak van de rechtbank recht heeft. Hij stelt een spoedeisend belang te hebben, omdat zijn financiële situatie onhoudbaar is. Hij heeft door middel van giften en leningen van derden in zijn levensonderhoud moeten voorzien. Zijn verschillende schulden blijven oplopen. Bovendien dreigt hij zijn woning kwijt te raken in verband met een huurschuld die is ontstaan in de periode dat hij geen inkomen genoot, aldus [eiser]. De gemeente heeft de proceskosten uit de beroepsprocedure nog niet aan hem betaald, zodat hij een spoedeisend belang heeft bij betaling daarvan. 3.3. De gemeente voert gemotiveerd verweer. Primair beroept zij zich op de niet-ontvankelijkheid van [eiser] in zijn vorderingen omdat voor hem een met voldoende waarborgen omklede administratieve rechtsgang openstaat. De brief van 6 augustus 2007 moet worden aangemerkt als een (vooraankondiging van een) nieuw besluit tot beëindiging van zijn uitkering, waartegen bezwaar en beroep openstaat. De proceskosten in beroep van € 1.326,00 heeft zij inmiddels aan [eiser] betaald, zodat hij geen belang meer heeft bij dat deel van de vordering. Subsidiair concludeert zij tot afwijzing van de vorderingen. 3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling 4.1. Allereerst moet worden beoordeeld of [eiser] kan worden ontvangen in zijn vorderingen in dit kort geding. Ingevolge vaste rechtspraak dient een eisende partij in een kort geding niet-ontvankelijk verklaard te worden, wanneer er met betrekking tot het onderwerp van dit kort geding een met voldoende waarborgen omklede administratieve rechtsgang openstaat of open heeft gestaan tegen een door een overheid(sorgaan) genomen besluit. 4.2. Voor de beantwoording van de vraag of er in dit geval sprake is van een met voldoende waarborgen omklede administratieve rechtsgang, zoals door de gemeente betoogd, moet worden nagegaan wat het rechtskarakter is van de brief van de gemeente van 6 augustus 2007. 4.3. Bij uitspraak van 20 april 2007 heeft de rechtbank de beslissing op bezwaar van 29 augustus 2006 vernietigd en de beëindigingsbeslissing van de gemeente van 30 mei 2006 herroepen. Dit heeft, in tegenstelling tot hetgeen de gemeente heeft betoogd, tot rechtsgevolg dat de beschikking waarin aan [eiser] het recht op een bijstandsuitkering is toegekend, is herleefd. [eiser] heeft, voorlopig geoordeeld, met terugwerkende kracht vanaf 1 mei 2006 recht op een bijstandsuitkering. 4.4. In haar brief van 6 augustus 2007 heeft de gemeente [eiser] bericht zijn verzoek om uitbetaling van de bijstand vanaf 1 mei 2006 af te wijzen. 4.5. In artikel 8:1, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de rechtbank. Ingevolge artikel 79 van de Wwb wordt voor de toepassing van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb met een besluit gelijkgesteld het nalaten van een handeling die strekt tot uitvoering van het besluit inzake de verlening of terugvordering van bijstand of het verrichten van een handeling die afwijkt van dat besluit. 4.6. Door de weigering om tot betaling van de uitkering over te gaan, laat de gemeente in feite na om tot uitvoering over te gaan van dat besluit inzake de verlening van bijstand. De brief van 6 augustus 2007 moet, gelet op het bepaalde in artikel 79 van de Wwb, naar oordeel van de voorzieningenrechter worden gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Awb, waartegen administratiefrechtelijk bezwaar en beroep openstaat. Dit besluit, dat de gemeente heeft genomen ter voorkoming van het - naar haar verwachting - ten onrechte betalen van bijstand in afwachting van de definitieve besluitvorming, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter een zogeheten blokkeringsbesluit. De beantwoording van de vraag of de blokkering, die de gemeente met terugwerkende kracht toepast, is geoorloofd moet aan het oordeel van de bestuursrechter worden overgelaten. 4.7. [eiser] kan tegen dit besluit tot niet-uitbetalen van de aan hem toegekende uitkering een bezwaarschrift indienen en hangende deze bezwaarschriftprocedure bij de bestuursrechter van deze rechtbank een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening indienen. Hetgeen [eiser] in dit kort geding beoogt te bereiken, te weten de betaling door de gemeente van de naar zijn mening ten onrechte geblokkeerde uitkering, kan hij ook in die administratieve procedure vorderen. In zoverre is er in het onderhavige geval sprake van een met voldoende waarborgen omgeven administratieve rechtsgang, die tevens een snelle rechtsgang is. Er bestaat geen lacune die door de civiele rechter opgevuld zou moeten worden. 4.8. Op grond van het voorgaande wordt [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen in kort geding, voor zover deze betrekking hebben op de geblokkeerde uitkering. 4.9. Met betrekking tot de gevorderde proceskosten ten bedrage van € 1.326,00 uit de beroepszaak heeft de gemeente ter zitting onweersproken gesteld dat de betaling van dit bedrag aan [eiser] op 27 augustus 2007 is verricht. Er zijn geen omstandigheden gebleken die aanleiding zouden kunnen geven om aan deze mededeling te twijfelen, zodat [eiser] geen belang meer heeft bij toewijzing van dit deel van zijn vordering. Dit deel van de vordering zal worden afgewezen. 4.10. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van dit kort geding. 5. De beslissing De voorzieningenrechter 5.1. verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering,voor zover deze betrekking heeft op de geblokkeerde uitkering, 5.2. wijst het overige gedeelte van de vordering af, 5.3. veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente bepaald op € 527,00 voor salaris gemachtigde en op € 251,00 wegens griffierecht. Dit vonnis is gewezen door mr. G. Noordraven en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.A. Satijn op 11 september 2007.